Garnizoensstad
Als garnizoensstad gaat het Woudrichem na de bouw van de vesting lange tijd voor de wind. De in het stadje gelegerde soldaten brachten de nodige bedrijvigheid en inkomsten met zich mee. Ze zijn ondergebracht (ingekwartierd) bij de Woerkumse gezinnen, die daarvoor vergoedingen ontvangen.
Ook de riviervisserij is nog altijd een goede bron van inkomsten. Er heerst dan ook relatieve rust, tot aan het rampjaar 1672.
In dat jaar vallen de Fransen onder Lodewijk XIV het zuiden van ons land binnen. Hoewel Woudrichem buiten schot blijft, wordt wel pijnlijk duidelijk dat de vesting niet voldoet. Er is een gebrek aan kruit, kanonnen en transportmogelijkheden. Maar nog erger: de verdedigers realiseren zich dat de vestingwerken te zwak zijn. Bij de versterking ervan moeten nog eens 16 gebouwen het veld ruimen. Voor de veiligheid van de stad en de bescherming van het gewest Holland worden drie poorten in de vesting verplaatst. In de jaren daarna voegt de stad ook drie ravelijnen, versterkte eilanden in de vestinggracht, aan de verdedigingswerken toe.